Astrid van Rijn • Beeldend kunstenaar

Atte Jongstra& Koolstof

Toespraak van de schrijver Atte Jongstra tijdens de opening  van de solo expositie ‘Koolstof’ in Galerie Kunstplaats

Dames en heren, Waar zal ik beginnen? Eerst maar eens even over de term ‘Koolstof’. Ik las ergens: ‘Koolstof is het absoluut onmisbare element voor het leven op aarde. Bij zijn vorming verkeert de koolstofkern in een geëxciteerde toestand die onstabiel is.’ Misschien zegt dit iets over het ontstaansproces van de hier tentoongestelde werken, misschien ook over Astrid van Rijn als kunstenaar of zelfs over kunstenaars in het algemeen. Je brengt jezelf in een opgewonden toestand die –heel onstabiel –alle kanten op kan schieten. En raakt pas weer enigszins in het gerede als je denkt: nu is het niet meer alleen een kern, nu is het een werk, nu kan het naar de toeschouwer.

Ik was een tijd terug zo’n toeschouwer. Het gekke was dat, ondanks de voltooide staat, Astrids koolstofkunst mij in een geëxciteerde, onstabiele toestand bracht, die steeds opnieuw intreedt als ik weer een exemplaar bekijk, zelfs al is het op Facebook. Ik heb dat een dag lang gedaan om deze toespraak te schrijven, dus als u denkt: wat houdt die man een onrustig, instabiel verhaal… Ik kreeg bij deze koolstofbeelden alle mogelijke associaties, en besloot dan maar enkele daarvan met u te delen.

Op mijn weg heen of terug van mijn ruïne in de Franse Ardennen passeer ik altijd het Zoniënwoud, zuidelijk van Brussel. Dit nog altijd enorme bos is het restant van een eindeloos veel groter woudareaal, dat zich in oude tijden uitstrekte van Lille tot aan Brabant. De naam ‘kolenwoud’ werd eraan gegeven door Julius Caesarin De Bello Gallico, omdat deze met zijn legioenen door dat bos heen moest om de Galliërs te verslaan en daarbij om de haverklap op kolenbranders stuitte, die hun houtskool verkochten voor het smelten van de ijzerhoudende zandsteen. Al in Caesars tijd werd het Kolenwoud dus steeds kleiner, tegenwoordig staat er weinig meer van overeind.

Als ik naar Astrids koolstofwerken kijk dan moet ik daaraan denken, en meteen raak ik geëxciteerd, onstabiel of gewoon woedend. Mijn Franse ruïne had verdomme zonder al dat Waldsterben midden in het sprookjesachtige Kolenwoud kunnen staan, in plaats van centraal in een onaanzienlijk dorpje te midden van een agro-industriële woestijn.

Ik liet het woord ‘sprookjesachtig’ vallen, en dan zijn de broeders Grimm niet ver weg.
Een paar wekengeleden stond er een stuk van wetenschapsjournalist Karel Knip in de NRC.
En weer moest ik aan Astrids koolstofwerken denken. Knip schreef dat de beide romantische sprookjesverzamelaars de volksverhalen die ze her en daar verzamelden flink hebben zitten te bewerken.  Hij heeft het over ‘de Grimmse mêlee van Waldmystik, kwaadaardige stiefmoeders, kindermoord en wrede revanches’ en schrijft: ‘Bos, heel veel bos komt er voor in die sprookjes. Het is altijd diep en donker met in het midden een huisje waar een oud vrouwtje woont. Pas buiten het bos zal alles goed komen.’
In Astrids Koolstofwerken vind ik ook een soort woudmystiek, maar hier geen sprake van stiefmoeders, kindermoord en wrede weerwraak. En ondanks diepte en duisternis–het blijft tenslotte koolstofwerk –is hier eerder sprake van de mystiek van het woekeren, het labyrintische, het opgaan in wat veel groter en wezenlijker is dan de mens.

Ik associeer dat met lustgevoel, en kom daarbij weer terug bij Karel Knip, die onthult dat de Grimm-broeders alle seks uit hun materiaal verwijderden alvorens de sprookjes in hun Kinder-und Hausmärchente publiceren. Bij hen springt Roodkapje niet naakt naast de wolf in grootmoeders bed, zoals in andere versies van hetzelfde sprookje. En dat de prins die Doornroosje eerst wakker kust maar dan meteen bij haar tussen de lakens kruipt en merkt dat zij plotseling aan heel iets anders behoefte heeft dan slaap… Geen letter daarover bij de broertjes Grimm.

In enkele koolstofwerken van Astrid duikt te midden van plantaardige windingen en knoestig draai-of kronkelwerk een vrouwenfiguur op. Een soort Doornroosje.
Het zijn de ongrimmatieke varianten in de serie.
Denken we dus aan seks of erotiek? Ik zie er toch eerder een fysieke vertaling in van het vrijwillige opgaan in het hogere, grotere, het in de natuur verzwolgen raken. Meer een metamorfose zoals de boomnimfen inde klassieke verbeelding: jonge vrouw op weg in een eik te veranderen zoals nimf Dryope, om vervolgens beschermvrouw van de boomsoort eik te worden. Ik noem dat het ecologisch perspectief, het is de strijd van de zich opofferende natuurbeschermer. Daar moet ik aan denken in mijn geëxciteerde toestand.

Er zijn ook andere momenten. Want rustig en stabiel naar Astrids Koolstofwerken kijken, heus, dat kan ook. Wat je dan ziet? U zult het zelf ervaren. Hoe dan ook: te vrezen valt er niets.
Er heerst harmonie. Een vorm van geluk. Pas in Astrid van  Rijns Kolenwoud komt alles goed.